Reisverhaal (De randgebieden deel 1), 1998, Atlas
In navolging van Indonesische begrafenisgebruiken als die van de Sumbanezen, die hun meest verfijnde ikats met hun doden mee begraven
(‘Ze moeten dáár toch ook wat hebben, mister? Je geeft je moeder toch geen oude lap?’), eert Kees Ruys zijn overleden vader met een boek. Een meeslepend reisboek met zijn dierbaarste herinneringen aan de vele tochten die hij in de loop der jaren maakte langs de rand van het moderne Indonesië, in de leefgebieden van haar stamvolken, op zoek naar authenticiteit, mystiek en, vooral, toegang.
‘Ik wil een beeld oproepen dat die reizen tastbaar maakt; dat je de schitteringen van het land laat zien, maar ook de wanorde, het indolente en onpeilbare. Je zou de verveling ervan moeten ondergaan, maar ook de vorstelijke stijl, de zachtheid, het hilarische. Het mateloze en verpletterende van de tropen.’
Met dit persoonlijke, rijk gedocumenteerde reisepos geeft Ruys een even humoristisch als indringend beeld van wat er na eeuwen van bekeringen, plundering en houtkap, en een ontembare moderniseringsdrift, van het moderne Indonesië geworden is.
Dit eerste deel van Ruys’ serie De randgebieden beschrijft zijn ervaringen op Sumatra en Nias, en in ‘de invalide koningin’, Big Durian Jakarta.
Recensies
Catherine Vuylsteke in De Morgen:
In De randgebieden verkent Ruys Sumatra, Nias en Jakarta, maar veeleer dan een impressie van steden, dorpen en tochten is zijn boek een bundeling van sentimenten, ervaringen en verhalen. […] Ruys toont zich een meester in het schetsen van dergelijke situaties, maar ook van sferen en van levens. De randgebieden is niet alleen een voortreffelijk, maar ook een goed gedocumenteerd relaas. […] Ruys wil de lezer niet imponeren met zijn kennis, maar gunt hem een vaak ontroerend eerlijke blik op zichzelf en zijn innerlijke én echte reizen. Hij doet dat met een schrijfstijl en een diepgang waar veel andere reisverhalenauteurs wat van zouden kunnen leren.
Erik Vissers in Standaard der Letteren:
‘Aantrekking en afstoting, afscheid en begroeting, om die tegenstellingen draait Ruys’ hele oeuvre. Nam hij in zijn debuut en zijn daaropvolgende roman Een lik van de oceaan afscheid van een vriendin, zo neemt hij in zijn nieuwste boek De randgebieden definitief afscheid van zijn overleden vader. “Nergens zijn de doden doder en de levenden meer levens, nergens krijgt de herinnering zo’n uitgelezen kans als op een kerkhof.” Die prachtzin leidt een lange, oprechte biecht aan het graf van zijn vader in, die op één grote verontschuldiging uitdraait. […] De vijf reizen die hij tussen 1987 en 1996 door Indonesië heeft ondernomen, heeft hij tot één grote, vloeiende herinnering verwerkt. Waar hij op uit is, zijn beelden die zijn reizen tastbaar maken. “Ik wil je laten voelen hoe de hitte steekt en hoe de modder zuigt, en hoe meedogenloos de regen er kan neerstorten.” Een intentie die hij waarmaakt. […] De randgebieden is niet alleen een ontroerend afscheid van een overleden vader, een zoektocht van de schrijver naar zichzelf, het is ook een realistisch, boeiend reisverhaal.’
Cees Gloudemans in de Volkskrant:
‘Het nieuwe boek van Kees Ruys, De randgebieden, is een eerbetoon aan zijn overleden vader die “niet durfde te vliegen. En alle grote oude schepen zijn gesloopt”. In het eerster deel van wat een drieluik moet worden, neemt Ruys de lezer mee naar Sumatra, Nias en… Jakarta. De hoofdstad van Indonesië, dat waterhoofd van economische en politieke macht, die uitdijende metropool van talloze kampungs een randgebied? In de beleving en ervaring van Ruys is er niets mis met die omschrijving. En de lezer komt er vanzelf achter dat “randgebied” ook op Jakarta kan slaan. […] Ruys’herinneringen aan Jakarta vormen met zijn zoektocht naar de Kubu, een deels nomadische stam in het zuiden van Sumatra – in een “echt” randgebied – het fascinerendste onderdeel van een aangenaam, soms humoristisch en nooit zwaarmoedig reisboek. Hij blijft niet steken in voor de hand liggende observaties aan de buitenkant, maar probeert tot de stinkende binnenkant door te dringen. […] Laat Ruys maar lekker zwerven door de randgebieden van Indonesië. Zijn vader hoeft zich niet in zijn graf om te draaien, daar is geen reden toe.’
Ronald Westerbeek in Nederlands Dagblad:
‘De dood een plaats geven in zijn leven. Zijn doden hun plaats teruggeven. Dat is wat Ruys gezocht heeft te doen op zijn reizen door Indonesië. De weerslag daarvan is een driedelig reisepos, waarvan onlangs het eerste deel verscheen. […] Niet dat De randgebieden een rouwvol boek over de dood is. Integendeel, het is een opgewekte reisroman over het leven. […] Hij schrijft prachtige portretten van gewone mensen, in een paar zinnen weet hij zoveel te suggereren dat je denkt dat je die persoon al tijden kent. Ze worden bekenden van je, met hun vermakelijkheden en hun irritante trekjes, hun vriendschap en de afstand die er altijd zal zijn tussen mensen uit verschillende culturen. […] Het leidt tot mooie cultuurbespiegelingen, die werkelijk helpen inzicht te krijgen in de gedachtegang van Indonesiërs. Ruys is goed op de hoogte van religieuze, historische en antropologische achtergronden – niet alleen doordat hij er al een half leven rondreist en vriendschappen sluit, maar ook doordat hij zich uitstekend heeft gedocumenteerd. Haast ongemerkt krijgt de lezer gedegen informatie mee, maar voorop staan altijd het verhaal en de humor. Mooi ius de ironie, eerlijk de zelfspot. Ruys houdt van Indonesië, maar hij idealiseert niet. Hij beschrijft de chaos en de corruptie, de lelijkheid van plaatsen, het verval en de armoede – teder en vergevend benoemt hij de schaduwzijden, zoals je spreekt over de tekortkomingen van een geliefde. […]
De randgebieden is meer dan een reisverslag, en dat maakt het interessant. Ruys durft zichzelf bloot te geven, zich kwetsbaar te maken en te schrijven over zijn twijfels, onzekerheid en verlangens. Terwijl veel reisschrijvers niet meer zijn dan observatoren, laat Ruys zich kennen en wordt een persoon. De bezochte plaatsen zijn verbonden met persoonlijke belevenissen. De beschreven mensen zijn vrienden geworden. Het boek is geen verslag, maar een verhaal. Wie het uit heeft, is op het strand van Pasir Putih verliefd geworden op de verlegen Sulawati, denkt met warmte terug aan de soms onuitstaanbare Miri en vraagt zich af of Dinam zijn beeldje al heeft verkocht. Een mooi boek, dat doet uitzien naar de beide vervolgdelen.’
André Matthijsse in Haagsche Courant:
‘Het zijn niet de slechtste schrijvers die zich aan het literaire mediacircus onttrekken. Zo’n schrijver is Kees Ruys. Intelligent, sensibel, eigenlijk een romanticus. […] Natuurlijk is een reisverhaal autobiografisch, hoe geromantiseerd het ook is. Voor de lezers in Ruys’ romans opent zich in dit boek een zelfportret, dat in een intrigerende wisselwerking geraakt met het fictieve werk dat Ruys tussen zijn reizen door schreef. […] De randgebieden is wat je noemt een ouderwets reisboek: de naar vroeger verwijzende term “Winterboek” is dan ook mooi gekozen. De uitbarsting van de Krakatau eind vorige eeuw, de communistenjacht in 1965, waarvan ook Chinezen het slachtoffer werden, de maatschappelijke tweedeling in het moderne, monsterlijke Jakarta – het zijn enkele thema’s die ruim aan de orde komen. De ruggengraat van het boek wordt evenwel gevormd door Ruys’ avonturen op zijn weg door de binnenlanden, zijn belevenissen met reisgenoten, met inlanders. Met als imposant hoogtepunt de tocht naar de Kubu’s, een van de laatste tribale woudbewoners.
Deze belevenissen lezen inderdaad als een roman. Ruys schrijft geen reisverhalen die de meesten van ons naar hun koffers doen grijpen. Hij reist individueel en avontuurlijk, zich aanpassend aan onbekende en onverwachte omgevingen. Zonder koffers dus. Dat is een kunst op zich. En dan ook nog het talent hebben er zo over te kunnen schrijven.’