1001 nacht in Rajahstan
Reizen door Azië

Reisverhalen, 1989, Veen
‘Sometimes a wanderer in the East comes closer to Paradise than anywhere on earth.’ De reiziger in de verhalen van Kees Ruys schrijft dit citaat van
R. Payne op de muur van een toilet in een nachtclub in Kuching, Noord-Borneo.
In zijn verlangen door te dringen tot dat vreemde paradijs overschrijdt hij herhaaldelijk de grens waar het vertrouwde in het vreemde overgaat, en ziet zijn nuchtere verwondering omslaan in ontroering of vervreemding. In Indonesië, waar hij het comfort van het sterrencircuit verruilt voor rieten hutten, kakkerlakken, circusbussen, tovenaars, wrakke boten en de blik van een oude vrouw die hem smeekt of hij blijft. In Japan, waar hij de kunst van de onzichtbaarheid probeert te leren. In Sarawak, waar hij op zoek gaat naar restanten van de Brooke-dynastie, vogelnestjesplukkers in de Niah-grotten en tribale Iban in het binnenland. Daarbij stuit hij op getatoeëerde reisverhalen, lachende schedels en de laatste hits van Prince in een langhuis. In Sri Lanka, waar hij bedolven raakt onder jongetjes, postzegels en leugens. En ten slotte in het Indiase Rajahstan, waar hij een sprookjesboek in stapt, vol prinsessen en paleizen, pauwen, heiligen en olifanten, opgedroogde meren en verlaten koningssteden, handel in menselijke organen en ijscomannen, desert whisky en prostituees in de Thar-woestijn.

Recensies

Gerrit Jan Zwier in Leeuwarder Courant:

‘Het is duidelijk dat Kees Ruys de zuigkracht van het Oosten ervaart en dat reizen voor hem geen cynisch tijdverdrijf is. […] Zijn probleem is dat van betrokkenheid en distantie: hoe groot moet de afstand blijven tot een andere samenleving, wil de blik de scherpte van een die van een buitenstaander blijven behouden, en hoe ver moet hij erin opgaan, wil hij die samenleving van binnenuit kunnen begrijpen? […] Deze verhalen geven een goed en sensitief beeld van de tweeslachtige gevoelens die de reiziger in de Oost beheersen. Het gaat hier om echte reisimpressies, nagenoeg zonder historische informatie en literaire verwijzingen. De stijl deed me nogal eens aan die van Nooteboom denken, natuurlijk hét grote voorbeeld voor alle impressionistische reizigers. De toon waarop Ruys schrijft is echter eigen, en boeiend om naar te luisteren.’

 

P. de B. in Het Volk:

‘Ruys graaft in zijn beschouwingen heel diep. Geen geouwehoer over wat je moet zien en wat niet, maar grondige analyses van het leven en de mensen in Aziatische landen. Dat Ruys niet verblijft in de westerse vijfsterrenhotels vergemakkelijkt zijn contact met de Aziaten. Tegen rieten hutten met kakkerlakken die hem soms als slaapplaats dienen heeft hij geen bezwaar. Het is de derde wereld die Ruys beschrijft, “een wereld waarin de mensen even gemakkelijk sterven als ze ter wereld zijn gebracht, terwijl de technische verworvenheden van deze eeuw net zo dichtbij als onbereikbaar klaarstaan”. 1001 nacht in Rajahstan is aanbevolen lectuur voor wie houdt van intense reisverhalen.’

 

René van Zanten in Haagsche Courant

‘Ruys dompelt zichzelf onder in groezelige gebieden, verstoken van enig comfort, en probeert de zin, de schoonheid ervan te ontdekken. Dikwijls om erachter te komen dat het reizigers met wortels in het westen niet gegeven is om werkelijk achter het masker van de oosterse ondoorgrondelijkheid te kijken. Daar waar Ruys er soms even wel in slaagt, ontstaan meteen prachtige miniatuurtjes.’